50 JAAR DWARSLOPEN:
50 PORTRETTEN VAN VRIJE HOGESCHOOL ALUMNI
“Op de Vrije Hogeschool besloot ik: ik wil meer dan alleen kennis vergaren of geld verdienen. Ik wil het leven echt begrijpen.”
Interview door Nicolette van den Dikkenberg
Jaap Sijmons, hoogleraar gezondheidsrecht, noemt zichzelf een geluksvogel. Voor de meeste functies werd hij gevraagd. Was er wel eens tegenslag? Pas na lang nadenken herinnert Jaap zich dat hij op zijn zestigste een hartaanval kreeg.
“Het was er ingeslopen dat ik van 9 uur ’s ochtends tot 11 uur ’s avonds werkte. Een chauffeur reed mij 40.000 kilometer per jaar door het land, dat zijn jaarlijks 400 á 500 uur die ik op de achterbank van mijn auto doorbracht. Daar handelde ik waanzinnig veel af. In de weekenden begon ik op zondag weer met werken en ik had soms maar twee weken vakantie per jaar, waarvan ik er één gebruikte om te schrijven. Twee dissertaties en ongeveer 150 artikelen schreef ik in mijn vrije tijd, naast een praktijk. Voordrachten bereidde ik vaak ’s nachts voor. Dan had ik een paar uurtjes geslapen als ik de presentatie gaf.”
“Het is een wonder dat mijn echtgenote niet gillend wegliep.” Jaap lacht. “Gelukkig hebben we een hechte band. Het waren lange dagen, volle weken, veel jaren. Tijd om met vrienden weekendjes weg te gaan of iets dergelijks had ik niet. Het leven ongedwongen laten rollen is er bij mij niet bij. Misschien had ik wel een beetje meer lol kunnen maken, maar dat moet ook maar op je pad komen.”
“Pas toen ik op mijn zestigste een hartaanval kreeg, ben ik minder gaan werken. Ik lag in het ziekenhuisbed en dacht: nu moet ik ophouden met alles doen wat anderen graag van mij willen. Ik ben zelf de enige die grenzen kan stellen aan al die vragen. Tegelijkertijd dacht ik: als het hier ophoudt is het ook goed, meer kun je eigenlijk niet verwachten uit het leven.”
Misschien had ik wel een beetje meer lol kunnen maken, maar dat moet ook maar op je pad komen.
“De Vrije Hogeschool was een ‘gamechanger’ voor mij, zoals dat tegenwoordig heet. Ik ben filosofie gaan studeren omdat ik professor Lievegoed college hoorde geven in die barak daar.” Hij wijst naar een zwart houten gebouw op landgoed De Reehorst, waar destijds de Vrije Hogeschool gevestigd was. “Over Plato en Aristoteles, de idealist en de realist, over het materialistisch en spiritualistisch denken en vooral over de logica van hun onderlinge verhouding. Ik dacht: dat is interessant, waarom heeft niemand mij dat verteld?”
“Antroposofie en filosofie vervulden een behoefte die ik al op de lagere school had. Ik zocht daar vriendschap met een jongetje dat misschien niet per se de populairste van de klas was, omdat zijn vader dominee was. We voerden lange, diepgaande gesprekken over het geloof. Mijn opvoeding was niet religieus. Terwijl mijn grootvader de Matheus Passion dirigeerde en lééfde met Bach, stond die wereld bij ons op langspeelplaten in de kast. Na de Tweede Wereldoorlog – mijn ouders hebben de slag om Arnhem meegemaakt – is die levende religieuze cultuur in ons gezin geëindigd.”
“Ik groeide op in een bèta-cultuur. Op het atheneum was ik goed in exacte vakken en mijn vader was ingenieur. Het lag voor de hand dat ik daarin doorging. Toch bracht mijn moeder me op het idee om naar de Vrije Hogeschool te gaan. Wat ik daar aan cultuur inademde maakte mij gelukkig. Er gingen allemaal luikjes open. We hadden met de docenten gesprekken buiten school. Ik had eens een gesprek met kunstdocente Doorlie Gerdes. Ze vertelde over de dichter Novalis die zijn aanstaande bruid, die overleed, is ‘nagestorven’. Zijn ziel leefde zich dusdanig in, dat hij zich met haar kon verenigen, over de grens van de dood. Dat je zoiets kon doen, had ik nog niet bedacht. Ik ging ook wel bij Doorlie ‘op de thee’ in haar atelier tijdens het tussenjaar en heb nu nog af en toe contact met haar.”
Ik lag in het ziekenhuisbed en dacht: nu moet ik ophouden met alles doen wat anderen graag van mij willen.
“Daar, bij die boom, heb ik de voor mij bepalende keuze gemaakt om filosofie te studeren.” Hij kijkt naar de grote oude esdoorn die voor de villa staat. “In het voorjaar van 1978 stond hij in zijn volle lentetooi. Prachtig. Lievegoed gebruikt vaker het beeld van de boom. Als je van de ene kant kijkt, zit die tak links, maar als je van de andere kant kijkt zit hij rechts. Als we vergeten dat we aan verschillende kanten staan, worden we het niet eens over de plaats van die tak. Je moet leren zien van waaruit iemand kijkt, om hem te kunnen begrijpen. Bij deze boom besloot ik: ik wil meer dan alleen kennis vergaren of geld verdienen. Ik wil het leven echt begrijpen.’’
“Na de Vrije Hogeschool studeerde ik filosofie en rechten. Ik wilde mij niet begraven in de geschiedenis van de filosofie, noch wilde ik mij in de boksring van intellectuele filosofische debatten begeven. Mijn ziel kwam tekort in die puur wetenschappelijke cultuur. Met rechten kon ik dienstbaar zijn in de samenleving en iets concreets doen voor mensen.”
“Het eerste advocatenkantoor waar ik solliciteerde nam mij aan. Dat was niet eens de bedoeling, het was meer een proefsollicitatie. Ik ben een geluksvogel. Daarna werd ik steeds gevraagd: om partner van het advocatenkantoor te worden, om te promoveren in het gezondheidsrecht, om te solliciteren als bijzonder hoogleraar in Utrecht, om voorzitter van de antroposofische vereniging te worden, om plaatsvervangend raadsheer aan het hof te worden, om lid te worden van de gezondheidsraad, en zo meer.”
Mijn ziel kwam tekort in die puur wetenschappelijke cultuur.
“Of álles me is komen aanwaaien? Nee. Mijn promotie in de filosofie, dat was een innerlijk besluit. Toen was ik ongeveer veertig. Ik wilde een pijler slaan voor mijn leven na de advocatuur. Dat ik dan, na mijn juridische pensionering, verder kon in de filosofie.”
“Al tijdens mijn studie filosofie frustreerde het me dat er geen werk van Rudolf Steiner in de bibliotheek stond. Ja, een armetierig oud boekje dat een student aan de faculteit had geschonken, maar geen serieus filosofisch werk. Ik had een grote motivatie om dat onrecht recht te zetten. Mijn dissertatie over de filosofische methode van Steiner is uiteindelijk opgenomen in de Zeno-reeks van de faculteit, waardoor ik het niet - zoals gebruikelijk - zelf hoefde te laten drukken. Zoals gezegd: ik ben een geluksvogel.”
“Filosofie is voor mij, net als meditatie, het licht voor mijn ziel. Als student werd ik lid van de antroposofische vereniging. Vrij snel daarna ben ik ook de meditatieve oefeningen gaan doen en die doe ik nog steeds. Of ik er een betere advocaat van ben geworden durf ik niet te zeggen, daar moet je bescheiden in zijn. Er zijn genoeg briljante mensen die geen antroposofie of meditatie nodig hebben. De filosofie en antroposofie hebben mij in ieder geval geleerd om steeds mijn helderheid te bewaren en een evenwichtig mens te kunnen zijn.”
Het idee dat we zoveel mogelijk technieken inzetten om de grens van de dood zo ver mogelijk op te schuiven, of naar onze hand te zetten, valt echt wel te relativeren.
“Alle vragen die aan mij gesteld zijn, heb ik serieus opgepakt. Je kunt niet overal een tien voor halen, maar toch wel een acht. In mijn studententijd was dat al zo. Waar anderen gingen brassen, studeerde ik twee á drie uur per dag piano. Ik had pianoles van de oud-directeur van het conservatorium in Utrecht, Van den Boogert. Weer zo’n voorrecht dat me toeviel.”
“Nu doe ik echt minder qua werk en speel ik meer piano. Muziek is de warmte voor mijn ziel, zoals de antroposofie een licht is. Met de advocatuur ben ik gestopt en ik bezin me op een boek: antroposofie en filosofie deel twee. Mijn wetenschappelijke carrière kan ik nu afronden en ik kan een opvolger zoeken. Het is mooi om langzaam de rol van publiek in te mogen gaan nemen.”
Na ons gesprek heeft Jaap een afspraak bij Antropia, het antroposofische congrescentrum dat gevestigd is op landgoed Reehorst. Een overleg over euthanasie met de Vereniging voor Gezondheidsrecht, waarvan Jaap voorzitter is. “Eén van de dingen die ik als hoogleraar gezondheidsrecht vind dat ik nog moet doen, is om filosofisch ánders op moeilijke levensvragen in te gaan. We nemen ons materialistische wereldbeeld, met de verworvenheden van zelfbeschikking en autonomie, voor vanzelfsprekend aan. Dat zou ik graag bespreekbaar willen maken. Het idee dat we zoveel mogelijk technieken inzetten om de grens van de dood zo ver mogelijk op te schuiven, of naar onze hand te zetten, valt echt wel te relativeren. Wie weet heb ik de moed en inmiddels de vaardigheid om dat debat aan te gaan.”
Meer portretten